Door Lottemijn
Ik loop op de Marnixstraat in de richting van het bureau van de zedenpolitie in Amsterdam om aangifte te doen van verkrachting die nacht. Om mij heen is een koker van glas. De koker loopt met mij mee, maar raakt me niet. Ik kan erdoorheen kijken, maar de geluiden van de straat worden tegengehouden. Er is geen verbinding tussen mij en de wereld.
Ik zit in een studentenkamer op Uilenstede samen met vrienden die ik ken van de studie biologie. De koker zit om me heen zonder me te raken. Ze praten en lachen, maar ik weet niet waarover. Er is geen verbinding tussen mij en hen. Een studievriend komt naast me zitten binnen de koker van glas. Hij vraagt wat er met me is. Ik vertel dat ik eergisternacht ben verkracht. Hij zegt dat ik het gauw moet vergeten en mee moet doen. Terwijl hij het zegt, verdwijnt hij uit mijn koker en doet weer mee met de anderen.
Ik logeer tijdelijk bij mijn ouders. Ik lig in bed. Ik slaap, het is ’s morgens vroeg. Mijn moeder komt mij wekken en ik schiet overeind in bed, jammerend als een dier in doodsnood. Ze omarmt me en strijkt over mijn haar. Mijn vader gaat huilen. Ik verman me en sta op. Zusjes en broer houden zich doodstil. Het is ook een angstaanjagend geluid, dat jammeren. Ik heb het nooit eerder gehoord of geproduceerd, behalve toen ik wakker werd met een man bovenop me.
Mijn ouders en ik gaan de poezen ophalen. We kunnen ze niet vinden, we zijn al bang dat ze zijn ontsnapt tijdens die nacht. Voor de zekerheid (maar die opening is echt veel te klein) kijk ik onder het gasfornuis. En daar zitten ze tegen de muur gedrukt. Ik praat met ze en haal ze een voor een te voorschijn. Mijn moeder neemt ze om de beurt in de armen en troost ze.
Later was ik benieuwd wat ik vlak na de gebeurtenis heb geschreven in mijn dagboek. Ik schrijf al dagboeken vanaf mijn zesde toen ik kon schrijven. En ik zoek in mijn dagboeken, maar de drie maanden na de verkrachting heb ik niets geschreven.
Ik worstel met mijn beeld van God. Ik kom tot de conclusie dat God dit niet gewild heeft, deze verkrachting, elke verkrachting. Ik ben er bij de mensen open over en hoor daardoor van anderen hun verkrachtingsverhaal. Het gekke is dat ik op hun verkrachters nog kwader ben dan op de mijne. De mijne had geen gezicht. Hij was volledig in zwarte kleren gehuld. Ik dacht, voor zover je op zo’n moment kunt denken, dat de dood mij kwam halen.